Categories
Blog

Leerlingen motiveren vanuit de zelfdeterminatietheorie

Samengevat door Gerald de Groot

In de oorspronkelijke theorievorming werd de kwaliteit van de motivatie bepaald door de intrinsieke motivatie (zelfbepalend handelen) en de extrinsieke motivatie (psychologisch onvrij handelen). De verhouding tussen beide zou echter tot gevolg hebben dat de extrinsieke motivatie de intrinsieke motivatie (zelfbepalend handelen) ondermijnt en dat het extrinsieke motivatie tegenover intrinsieke motivatie zet.

1. Motivatie

Waarom zou een kind of adolescent iets doen, zoals een boek lezen of huiswerk maken? Kort gezegd doe je iets omdat je het zelf wilt of omdat je je verplicht voelt om iets te doen. Bij motivatie zijn de volgende determinanten van belang: de kwantiteit en de kwaliteit van de motivatie. Een optimale motivatie ontstaat waar de kwantiteit van de motivatie bepaald wordt door de kwaliteit van de motivatie.

2. Oorspronkelijke theorievorming

De kritiek op de oorspronkelijke theorievorming is dat het onderscheid tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie te scherp is. Dat zou buiten beschouwing laten dat extrinsiek gemotiveerde leerlingen ook autonoom kunnen handelen (zin). Het zelfbepalend of onvrij handelen bij extrinsieke motivatie wordt bepaald door het doel (cadeau/straf, zin/waarde).

Ofwel de oorspronkelijke theorievorming laat de grotere verscheidenheid in vormen van motivatie buiten beschouwing waardoor een leerling gelijktijdig door gedreven kan worden om iets te doen.

3. Motivatie vanuit de zelfdeterminatietheorie

Deci en Ryan (1985 in Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., & Lens, W., 2007) geven aan dat de tweedeling (intrinsiek/extrinsiek) onvoldoende is om gradaties in motivatie te beschrijven. Er zou beter onderscheid in motivatie gemaakt kunnen worden door het type van zelfbepaald handelen (zelfdeterminatie). In een filmpje van Camp Stomping Ground op YouTube wordt deze zelfdeterminatietheorie gevisualiseerd (https://www.youtube.com/watch?v=3sRBBNkSXpY).

Vanuit de zelfdeterminatietheorie wordt de mate van zelfbepalend handelen bepaald door onderscheid te maken tussen gecontroleerde motivatie en autonome motivatie. Bij gecontroleerde motivatie gaat het dat je iets doet, omdat je het van jezelf of van anderen moet doen. Bij autonome motivatie gaat het dat je iets doet, omdat je hetzelf wil doen. Gradaties van motivatie zijn te onderscheiden door:

  • Type regulatie.
  • Motivationele drijfveer.
  • Onderliggende emoties.
  • Internalisatie.
  • Type motivatie.

4. De invloed van gecontroleerde en autonome motivatie op gedrag

4.1 De invloed van gecontroleerde motivatie op het gedrag

De gecontroleerde motivatie wordt bepaald door de externe regulatie en de geintrojecteerde regulatie. Bij externe regulatie gaat het dan om externe beloningen, straffen en verwachtingen die anderen bepalen die je motiveren om iets te doen. Bij geïntrojecteerde regulatie gaat het om handelen dat je jezelf oplegt, om te voorkomen dat je negatieve gevoelens als schaamte en schuld krijgt als je het niet doet of juist ervoor te zorgen dat je een positief gevoel als trotsheid krijgt door het wel te doen (vermijdings- en toenaderingsconflict). Bij beide gaat het om extrinsieke vormen van motivatie.

De invloed op gecontroleerde motivatie door externe regulatie:

  • Volharding van het gewenste gedrag door de externe motivationele drijfveer.
  • Transfer van gewenst gedrag in andere situaties bij dezelfde externe motivationele drijfveer.
  • Leren is oppervlakkig.
  • Psychologisch welzijn on invloed van stress en druk.

De invloed op gecontroleerde motivatie door de geintrojecteerde regulatie:

  • Volharding in het handelen is afhankelijk van je energie in het toenaderings/vermijdingsconflict.
  • Transfer van je handelen naar andere situaties is afhankelijk van je wil voor het toenaderings/vermijdingsconflict in nieuwe situatie.
  • Leren is oppervlakkig.
  • Psychologisch welzijn onder invloed van toenaderings/vermijdingsconflict en stress en druk. 

4.2 De invloed van autonome motivatie op het gedrag

De autonome motivatie wordt bepaald door de geïdentificeerde regulatie en de intrinsieke regulatie. Bij geïdentificeerde regulatie gaat het erom dat je iets doet, omdat je het zin-, waarde- of betekenisvol vindt om te doen. Bij intrinsieke regulatie gaat het erom dat je iets doet door je eigen plezier of belangstelling voor de activiteit. Autonome motivatie door geïndentificeerde regulatie is een vorm van extrinsieke motivatie. Bij autonome motivatie door intrinsieke regulatie is binnen de zelfdeterminatietheorie pas sprake van “echte” intrinsieke motivatie.

De invloed op autonome motivatie door de geïdentificeerde regulatie:

  • Volharding in het handelen is afhankelijk van identificatie met het gedrag.
  • Transfer van het handelen is afhankelijke van de waarde en zin van het gedrag in de nieuwe situatie.
  • Leren is diepgaand.
  • Psychologisch welzijn door vrijheid voor zelfontplooiing.

De invloed op autonome motivatie door de intrinsieke regulatie:

  • Volharding in het handelen door intrinsieke motivatie.
  • Transfer van het handelen door plezier en interesse voor soortgelijke situaties.
  • Leren is diepgaand.
  • Psychologisch welzijn door vrijheid voor zelfontplooiing.

5. De invloed van leerkrachtstijl op de motivatie

Wat betekent de zelfdeterminatietheorie voor de invloed die de leerkrachtstijl kan hebben op de motivatie van kind of jongere?

De leerkracht zou gecontroleerde en autonome motivatie kunnen oproepen door:

  • Structuur te bieden (mate waarin leerlingen houvast wordt geboden).
  • Autonomieondersteuning (bevorderen van autonoom functioneren).

Er zou dan structuur geboden kunnen worden door:

  • Op Disciplinerend vlak duidelijke regels/verwachtingen op te stellen en consequent de regels op te volgen.
  • Op Leerproces vlak te zorgen voor een stappenplan, voor studietips, aansluitende uitdagende taken, werkpunten, positieve feedback en door vertrouwen te schenken.

Autonomieondersteuning zou geboden kunnen worden door:

  • Het Identificeren van interesses en persoonlijke waarden door luistertijd, spreektijd, peilen van wensen, het inleven in perspectief.
  • Het Voeden van interesses en persoonlijke waarden door tijd voor zelfstandig werken, studietips, aanmoediging, werkpunten, positieve feedback en keuzes.
  • Het Opbouwen van nieuwe interesses en persoonlijke waarden door uitleg over de zinvolheid/nut van de leertaak.

Bron

Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., & Lens, W. (2007). Willen, moeten en structuur in de klas: over het stimuleren van een optimaal leerproces. Begeleid Zelfstandig Leren, 16, l-27.